afb. 1810-1830
Zoon van Willem Ackersdijk, advocaat, schepen en raad van de stad 's-Hertogenbosch; stud. aan de latijnse school in Utrecht; promoveerde in 1779, vestigde zich als advocaat in 's-Hertogenbosch, werd in 1782 secretaris van de stad, huwde met Maria Bowier; bij de Franse Revolutie in 1795 verloor hij zijn betrekking; vestigde zich in 1807 te Utrecht, werd staatsraad in buitengewone dienst onder koning Lodewijk-Napoleon, was van 1811-1820 vrederechter; werd in 1814 directeur van het Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; maakte zich verdienstelijk voor de Mij der Ned. Letterkunde; publiceerde vele studies, o.m. geschiedkundig onderzoek omtrent Herman de Ruyter van 's-Hertogenbosch. Verhuisde in 1820 naar Rotterdam waar hij in 1843 overleed. | 17 |
Gedoopt Grote Kerk 14 december 1760, vader mr Willem Cornelis, president-schepen, getrouwd te 's-Hertogenbosch november 1759, moeder Anna Francken (S 78 en 92); trouwt in de Grote Kerk 7 october 1783 met Maria Cornelia Bowier, gedoopt Grote Kerk 12 januari 1753, dochter van Jan, oud-schepen en raad, en Henrietta Maria Hermina Ackersdijck, overleden te Rotterdam aan de Delftse Vaart 1 mei 1827 (S 78, 92 en N.B.S. Rotterdam); zes kinderen gedoopt in de Grote Kerk tussen 1784 en 1792 (S 79); zoon Jan, geboren 22 october 1790, in 1810 mr in de rechten, in 1825 hoogleraar te Luik, 1831 idem te Utrecht, overleden te Utrecht 13 juli 1861 (Alb. Stud. R-T 1886); in 1778 ingeschreven aan de Utrechtse Universiteit (Alb. Stud. R-T blz. 172); sinds 1782 gereformeerd broeder en in 1806 proost in de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch (Bossche Alm. en Alm. van N.Br.); van 1782-1794 stadssecretaris, van 1780-1810 gemeenteschrijver te Den Dungen (Van Zuylen XXXIV en Mommers, Inv. Den Dungen blz. 41); in maart 1793 ouderling der N.H. gemeente (A.R.A. St.G. 8006); was in 1794 bij de nadering der Fransen naar Den Haag gevlucht en was aanwezig bij de laatste audiëntie van Willem V op 1 januari 1795; 1795-1806 ambteloos burger te 's-Hertogenbosch, practiserend advocaat (Bossche Alm. 1796-1805); bij Kon. Besluit van 16 juli 1806 no 29 benoemd tot raadsraad in buitengewone dienst voor de sectie Finantiën in het dep. Braband (A.R.A. S.s.k.L. 3 en 330 exh. 5 september en 22 november 1806 no 5, Kon. Alm. 1807 en Bossche Alm. 1810); behalve als rechtsgeleerde muntte hij uit als letter-, geschied- en oudheidkundige; hij scheef o.a. Geschiedenis der Rederijkkamers in Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch en Iets over de Rivier de Dommel (Frederiks, Biog. Woordenboek Ned. Letterkunde); na 1807 woonachtig te Utrecht, waar hij van 1911 tot 1826 vrederechter was (A.R.A. Min. van Justitie 5326, Alm. Impérial en Biogr. Wrdbk v.d. Aa I blz. 13); legde in 1810 een schriftelijke eed af aan de keizer als staatsraad i.b.d. (A.R.A. Pr. Stedeh. 1 A d.d. 31 juli no 11); vestigde zich in 1826 te Rotterdam (Alm. van N.Br. 1827); overleden te Rotterdam 7 februari 1843 (N. Ned. Biogr. Wrdbk I). | 316 |
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 20-21, 28-29, 40
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 35
Coen Free, Zoete Lief, oorzaak veler plagen (1999) 76, 81
L. de Gou e.a., Kwartierstatenboek (1958) 161
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest (1953) 316
Noordbrabants Historisch Jaarboek 13 (1996) 6, 95
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) III. 239; IV. 327
Maarten Prak, Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud (1999) 61
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 34, 36, 37
Varia Historica Brabantica III (1969) 152